“Mijn eerste baan hier was tussen de bloembollen in de kassen van Pijnacker. Ik moest heel hard werken: zes dagen in de week, elf uur per dag. Toch genoot ik van het Nederlandse landschap en op vrije momenten pitchte ik bij ontwerpbureaus mijn ideeën voor nieuwe producten. Ik zie mezelf niet als een arbeidsmigrant, ook al ben ik dat feitelijk wel. Voor mij is Europa één groot land, ik heb ook in Spanje, Zwitserland en Slovenië gewoond. Nederland is gewoon een nieuwe plek om te ontdekken.
Het enige dat ik altijd met me meeneem als ik verhuis is dit kleine schilderijtje. Ik vond het als kind in een kist bij mijn oma en nam het mee toe zij overleed. Heeft zij het zelf gemaakt? Of haar vader misschien? Ik weet het niet. Juist dat gegeven is voor mij symbolisch: als ik naar het schilderij kijk denk ik aan mijn achtergrond waarover ik eigenlijk zo weinig weet. Ik vond alles zo vanzelfsprekend dat ik mijn voorouders nooit gevraagd heb naar hun leven tijdens het communistisch regime.
Het IJzeren Gordijn zit nog zo diep in de Poolse poriën dat ik dat pas door had toen ik het land voor het eerst verliet. In West-Europa is iedereen zo ongecompliceerd vrolijk, terwijl er bij ons altijd een beetje boze sfeer heerst. In de communistische tijd waren we een eenheid, maar na de val van de muur zijn we des te jaloerser op mensen die méér hebben dan wij. Wat ik ook merk: alles wat van buiten Polen komt is nog steeds exotisch; een tijdje in het buitenland werken geeft je meer prestige dan welke binnenlandse ervaring dan ook.”