Wie bezit de waarheid? In Polen is zo ongeveer alles politiek. Het maakt nogal veel uit of je een links-progressieve krant leest, of je dat een rechts-conservatieve journalist je de wereld uitlegt.
Beide kampen staan vaak lijnrecht tegenover elkaar. En dat terwijl de oudere generatie ooit elkaars strijdmakkers waren tegen het communistische regime. Na 1989 trokken zij echter tegenovergestelde conclusies en gingen ieder hun eigen kant op.
Wat doet de polarisatie met de Poolse samenleving? Om dat beter te kunnen begrijpen, wilden we de situatie bekijken van binnenuit en vroegen vier Poolse journalisten deel te nemen aan een uniek ‘experiment’. Jakub Majmurek en Marcin Makowski, twee jonge journalisten van tegenovergestelde politieke orientatie, interviewden ieder Janina Jankowska en Seweryn Blumsztajn, twee journalisten die zich tijdens het communisme ophielden in de oppositie, maar er anno 2018 veelal tegenovergestelde politieke voorkeuren op nahouden. Vijftig jaar nadat de Poolse studenten in maart 1968 de straat op gingen om te demostreren voor persvrijheid en tegen censuur, bogen de vier journalisten zich over de vraag wat ervan terecht is gekomen. Het leidde soms tot knetterende ontmoetingen.
Lees hieronder de reportage van de rechtsgeoriënteerde jonge journalist Marcin Makowski. En vind hier de reportage die zijn linksgeoriënteerde collega Jakub Majmurek maakte over hetzelfde onderwerp en zoek de verschillen.
De bittere waarheid over de vrijheid van meningsuiting
Tussen maart 1968 en maart 2018
door Marcin Makowski
Precies een halve eeuw geleden ging er een culturele en politieke aardschok de wereld over. Sinds de revolutie van 1968 en haar gevolgen is er geen weg meer terug. In de geschiedenis bestaat er ook geen precedent wat betreft de schaal en het bereik ervan. Van Amerika, Mexico, Frankrijk, Tsjechoslowakije, Polen, Duitsland en de Sovjet-Unie, tot China, India en de postkoloniale staten van Afrika, overal ter wereld kwam onder een andere noemer de generatie van dertigers in opstand. Ze waren na de Tweede Wereldoorlog geboren en vochten de gevestigde normen, cultuur en taboes aan. Ze eisten verbreding van de vrijheid van meningsuiting. ‘Het menselijke gezicht’ moest niet alleen kenmerkend worden voor het te corrigeren socialisme, maar moest ook de militaristische trekken van het westerse kapitalisme laten zien. In zekere zin was het echter verzet zonder conclusie. Vooral na maart 1968 begreep men in Polen dat er iets gebarsten was en dat de illusie van de ‘Poolse weg naar het communisme’ niet meer te herstellen viel. Toch hebben de tijdloze ideeën waarom toen gevochten werd, hun actualiteit na het herwinnen van de onafhankelijkheid niet verloren.
Ik heb de indruk dat ook mijn gesprekspartners vergezeld worden door die teleurstelling, het gevoel van onmacht en ‘het verliezen van de zaak’ waarom gevochten werd. Twee personen die vanuit verschillende perspectieven deel hebben genomen aan de Poolse revolutie van ’68. Hoe zien ze nu hun strijd om pluralisme op de universiteiten en het openbare leven en het begin van de opbouw van media die onafhankelijk waren van de autoriteiten? Is er nog iets van die tijdsgeest in hen achtergebleven? Ze zijn allebei echte journalisten, maar zoals veel deelnemers aan maart ‘68 die toen schouder aan schouder weerstand boden aan de oppressie van de communisten, staan ze vandaag de dag niet meer zo dicht bij elkaar. Verrassend genoeg definiëren ze in bijna identieke woorden de structurele onmacht van de hedendaagse media: gepolariseerd, gefocust op de eigen identiteit, betrokken bij een desastreuze liefdesaffaire met de politiek en radicalisering van de berichtgeving. Hierover heb ik in januari 2018 met Seweryn Blumsztajn (burgerrechtengroep KOR, Solidarność, Gazeta Wyborcza. Veelvuldig aangehouden en gearresteerd in communistisch Polen) en Janina Jankowska (Poolse Radio, KOR, Solidarność. Geïnterneerd tijdens de staat van beleg) gesproken. Het waren bittere, maar eerlijke gesprekken.
‘Voor ons was vrijheid een spel’
‘Wat betekende die maart voor u?’ begin ik. Blumsztajn denkt even na en weegt duidelijk zijn woorden. We zitten bij hem thuis in de Warschause buurt Żoliborz, voor de deur hangt een bordje met het opschrift ‘Vrijheidsplein’ en op het balkon een vlag van de Europese Unie. De woning is eenvoudig maar elegant ingericht. De hond in de huiskamer luistert naar ons gesprek.
‘Het is een van de gebeurtenissen die bepalend zijn geweest voor mijn hele leven. Het eerste lange onderzoek, een vonnis, de confrontatie met die akelige antisemitische campagne. Toen ik Jacek Kuroń voor het eerst in een politiebusje tegenkwam, moesten we meteen aan Griek Zorba denken. “Wat een prachtige ramp.” We hadden nooit gedacht dat het zo kon gaan, dat het systeem zo kon zijn’, zegt hij. Zijn woorden brengen me even van mijn stuk. ‘Had u na het stalinisme niet verwacht dat het systeem in staat was tot onderdrukking?’ vraag ik na. Seweryn Blumsztajn preciseert dat hij vooral de schaal van de gebeurtenissen bedoelde. ‘U heeft het over stalinistische repressies, u zegt dat we die toch niet vergeten konden zijn. Maar niemand zag het toen zo. Kijk maar naar de studentenresoluties. Dat was interne taal, de taal van het verbeteren van het socialisme. Pas mettertijd begon men voorzichtig over vrijheid van meningsuiting’, zegt hij en voegt toe dat het na de dooi van oktober 1956 ‘echt een goede tijd was’ voor zijn generatie.
‘Was het jeugdige naïviteit?’ vraag ik.
‘We wisten dat er consequenties zouden komen, maar we hadden het niet berekend’, antwoordt mijn gesprekspartner.
‘Mensen hebben nu minder te verliezen, maar toch wegen ze de voors en tegens af, maar toen werd er niet berekend?’ vraag ik door.
‘Ik weet niet, in Polen werd er denk ik nooit gecalculeerd’, kaatst Blumsztajn terug. Voor hem was maart ’68 ‘door en door Pools’, hoewel geprobeerd werd er een opstand van te maken die door Joodse jongeren was ontketend.
Er is een ding dat me niet met rust laat en dat ik wil begrijpen. Waarom is het verzet van toen, zowel in Polen als elders ter wereld, met studenten begonnen en eigenlijk met hen geëindigd? Het had de massa’s, waarvoor het grotendeels bedoeld was, niet gegrepen. Liep het op de tijdgeest vooruit? De voormalige hoofdredacteur van de bijlage van de hoofdstedelijke Gazeta Wyborcza denkt lang na over een antwoord op die vraag.
‘Het is een generationeel mysterie, die wereldwijde opstand. Voor ons was vrijheid een spel, maar het was duidelijk dat we de grenzen aan het testen waren. We probeerden uit hoever we konden gaan. De ware eyeopener voor de aard ervan was natuurlijk het brute uiteendrijven van de studentenprotesten, slaag met gummiknuppels, de gevangenisstraffen.’
‘En als de autoriteiten niet begonnen waren met slaan?’
‘Dan waren we in universitaire kringen gebleven, dat is voor mij duidelijk. Ze wilden de situatie verscherpen, tot het moment waarop ze de controle kwijtraakten’, zegt Blumsztajn.
Velen, niet alleen jongeren, hebben toen ook hun geloof in de media verloren.
‘Hoe definieerden jullie toen vrijheid van meningsuiting, media?’ Ik ga over tot de kern van ons gesprek.
‘Ik weet nog dat Jakub Karpiński bekend werd omdat hij op de eerste manifestatie, nog op de Technische Universiteit, „Życie Warszawy”[1] begon te schreeuwen’, zegt hij lachend. ‘De intellectueel alertere mensen waren zich bewust van de beperkingen. We lazen Trybuna Ludu[2] niet om iets over de wereld te weten te komen, maar om te weten te komen wat de autoriteiten erover schreven, wat hun standpunt was’, zegt Blumsztajn.
‘Hoe heeft die shock jullie, de mensen die de latere inofficiële media hebben gevormd, beïnvloed?’ ga ik verder. De lange uiteenzetting die volgt, kan samengevat worden tot een eenvoudige, maar intrigerende conclusie. Van het bulletin van het Comité ter Verdediging van Arbeiders, de media van Solidarność, tot de vroege Gazeta Wyborcza bestond een coherente taal die gebaseerd was op het droge en feitelijke verslaan van de werkelijkheid. ‘Pas later kregen de media vorm, voegden we commentaar, reportages, interviews toe. In het begon vonden we dat alleen de feiten moesten spreken, zonder een spoor van emotie, dat die gescheiden moesten worden van commentaar; dat moest het “antidotum” tegen de propaganda van de autoriteiten worden’, vindt hij. Hiermee komen we onvermijdelijk en gevaarlijk dicht bij het heden.
‘Maar na 1989, toen uw krant er geen problemen meer mee had om commentaar te leveren op politici, om hen te be- en veroordelen, had u toen niet het gevoel dat jullie te ver gingen met het afreageren van de communistische jaren?’ vraag ik door.
‘Het woord van Gazeta Wyborcza woog toen zwaar. We leerden dat een column ervoor kon zorgen dat coalitieoverleg onderbroken werd. We maakten enorm veel fouten, er waren veel jonge mensen die zich opeens belangrijk voelden. Maar aan de andere kant hebben we zonder veel ervaring de hele Poolse media veranderd’, prijst Blumsztajn zijn redactie.
Het kan toch allemaal niet zo mooi zijn. Het is 2018. Het hier en nu.
‘Als u Gazeta Wyborcza nu ziet, als u naar de hedendaagse media kijkt, voelt u dan niet dat ze op een andere manier in dezelfde wagensporen terechtkomen?’ zeg ik. Ik zie dat de aanvankelijk rustige toon van mijn gesprekspartner steeds emotioneler begint te worden.
‘De Poolse media bevinden zich in een dramatische situatie. De publieke media zijn overgenomen door de partij die aan de macht is en worden op dezelfde manier als de communistische media gecontroleerd’, begint hij en zegt er meteen bij dat hij dit expres gelijktrekt wat de propagandataal betreft, maar dat de particuliere media niet veranderd zijn.
‘Misschien zijn de veranderingen in de publieke media een manier van afreageren? De “wraak” van de Vierde Republiek[3] voor de jaren van dominantie van de Derde Republiek?’ dring ik verder aan.
‘Ik heb die verandering niet nodig’, kapt Blumsztajn de discussie af. De sfeer begint gespannen te worden.
‘Er bestaat in de rechtse media een narratie die de propaganda van nu presenteert als dezelfde als die van toen, maar dan subtieler en met witte handschoentjes. Door mensen die hebben geprofiteerd van de transformatie en hiermee het ontstaan van concurrentie hebben bemoeilijkt’, zeg ik.
‘Dat is uw statement, dat is een vraag uit de nieuwe werkelijkheid’, antwoordt mijn gesprekspartner.
‘Ik maak geen statements, ik probeer u een vraag te stellen.’
‘Wat betekent “een groep die geprofiteerd heeft”? De enige partij die voordeel uit behaald was PiS, in jezusnaam! De overname van de nomenklatoera is een mythe. Waar zit dat profijt?[4]’ zegt het voormalige oppositielid verontwaardigd.
Op een gegeven moment vraag ik hem met een nog steeds rustige stem direct: ‘Voelt u zich deel van de elite van de Derde Republiek?’
‘Natuurlijk.’ Een moment van zwijgen. ‘Elke journalist voelt zich deel van de elite.’
Ik bedoel een dieper probleem, dat het rechtse kamp dat op dit moment in Polen regeert, definieert als de monopolisering van de media door de elite van Solidarność. Dat zijn grotendeels dezelfde mensen als de kern van de activisten van maart 1968, die nog steeds op dezelfde links-liberale toon spreken en schrijven.
‘Ik weet niet hoor, maar ik wil wel zeggen dat ik de broers Karnowski en Paweł Lisicki regelmatig bij die media gesproken heb. Zij maakten ook deel uit van de elite van de Derde Republiek, net als Jarosław Kaczyński, die al jaren in de Sejm zit. Die mensen hebben in 2005-2007 al een keer de media overgenomen en laten zien dat ze dat gewoon niet kunnen. Kijkt u maar naar Bronisław Wildstein[5], die „ster”. Wat is dat nou? Ideologisering is moordend voor talent’, zegt Blumsztajn, hevig gebarend.
‘Denkt u dat uw krant daar geen last van heeft? Er worden regelmatig ideologische manifesten gepubliceerd en tijdens de verkiezingen adviseert de krant op de voorpagina op wie er gestemd moet worden,’ vraag ik zonder er doekjes om te winden.
‘Maar dat is geen propaganda, zoals die van hen. We zijn ideologisch heel betrokken. We doen het omdat we vinden dat de huidige regering de democratie kapotmaakt. De politieke radicalisering heeft ook de manier waarop media functioneren veranderd. Fouten gebeuren soms, maar ik vind dat we ons over het algemeen aan de standaarden houden’, verdedigt Blumsztajn zich en concludeert dat er vandaag de dag toch geen ‘objectieve journalistiek’ meer is. Hoogstens eerlijke journalistiek, met de juiste aanpak. Die de meningen van de andere kant van het debat weergeeft en aan het woord laat.
De telefoon gaat. Vast een uitnodiging voor een tv-debat. ‘Ja, stuur maar een auto langs’, zegt Seweryn Blumsztajn en geeft zijn adres. De programmamaakster zegt wie de andere gast is, maar ik versta zijn naam niet. ‘Hij ligt me niet zo, maar het zij zo’, zegt de redacteur en we gaan verder met ons gesprek.
‘Denkt u dat er geen weg meer terug is voor de Poolse media? Dat er geen reset meer mogelijk is en dat we alleen nog maar kunnen rivaliseren in radicalisme?’ zeg ik.
‘Journalisten zijn nu nog verdeelder dan politici, want politici moeten op de een of andere manier in de Sejm samenwerken. Journalisten niet’, concludeert Blumsztajn en zegt dat men voor een antwoord op de vraag hoe de mediaoorlog af zal lopen moet weten hoe en wanneer de politieke oorlog is afgelopen. Dat weet helaas niemand in Polen.
‘Is het elkaar voorbij willen streven in radicalisme niet vooral schadelijk voor de oppositie en hun eenheid? Veel jongeren verwijten de links-liberale media dat ze een spelletje spelen dat de centrum-stemmers ontmoedigt. Ze wijzen daarbij op jullie, de generatie van Solidarność. Dat klinkt een beetje als in 1968, nietwaar?’ zeg ik provocerend.
‘We worden van alle mogelijke kanten bekritiseerd. We zijn niet radicaal genoeg voor KOD[6], en te radicaal voor Razem[7]. Ja, dat is een generationeel conflict’, vat Blumsztajn samen. Maar hij is nog niet klaar. Ik voel dat het onderwerp voor hem persoonlijk belangrijk is. ‘Ze noemen ons “opa’s”. Maar die “opa’s” hadden in de gaten dat het Constitutioneel Tribunaal te gronde werd gericht, en niet de jongeren. Zij werden pas wakker bij de rechtbanken. Ik weet wel waarom. Als ik naar bijeenkomsten met KOD ga, noem ik dat de “revolutie van de Derde Leeftijd” (lacht). Het zijn mensen van 50, 60+, de generatie van Solidarność, die zich nog de prijs van de vrijheid kunnen herinneren. Ze hebben het gevoel dat geprobeerd wordt de beste jaren uit hun biografie af te nemen, die periode uit te wissen’, zegt hij.
We praten al een uur, ik probeer conclusies te trekken. ‘Maar ziet u de andere kant van de medaille niet? Hoe uw generatie die jongeren neerbuigend behandelt, en zegt dat ze nog een melksnor hebben? Doet u dat niet ergens aan denken?’ en ik wacht af.
‘Ik weet niet, ik zie dat niet zo’, zegt hij.
‘Moet de generatie van 1968 zich in de luwte terugtrekken?’ ga ik verder.
‘Ik ben al met pensioen. De rechtse generatie van maart en die erna kwamen, zijn nog steeds aan het vechten. Jarosław Kaczyński, Antoni Macierewicz…’, peinst Blumsztajn.
‘Als u ziet wat er nu gebeurt, heeft die strijd voor u persoonlijk zin gehad?’ sluit ik af.
‘Een maand geleden werd ik wakker met het gevoel dat mijn hele biografie is verpest. Dat alles waar ik voor gestreden heb te gronde is gericht, dat het allemaal uiteengevallen is. Maar je kunt antwoorden als Adam Michnik: we hebben ons hele leven gewijd aan de strijd om de Poolse vrijheid, maar wat de Polen met die vrijheid doen? Daar heb je geen invloed meer op. Dat was het’, zegt Seweryn Blumsztajn tenslotte. We nemen beleefd afscheid en ik ga. Onderweg kom ik langs de villa’s van vooroorlogs Żoliborz. Ook met vlaggen van de EU, posters met ‘KonsTYtucJA’ (GrondWEt). Slaperig en koud. ‘Ik ben benieuwd wat voor weer het toen in maart was’, denk ik bij mezelf en stap in de trein naar huis, naar Krakau.
‘Een permanent gebrek aan vertrouwen’
Op zondag ga ik naar Janina Jankowska, vlak na mijn optreden bij een televisieprogramma. Ze woont in een verre buitenwijk van Warschau, de chauffeur en ik moeten even zoeken naar de oprit naar haar kleine, houten huis. Ik heb sigaretten meegenomen, waar de journaliste me om heeft gevraagd. Voordat we beginnen te praten, kijk ik de kamer rond. Veel familiefoto’s, een open haard, het is knus. Hier een vaandel met de leus: ‘Vaderland, waarheid, waardigheid. Solidarność’ met een foto van Johannes Paulus II. Op de bank liggen twee honden te slapen, er loopt een grijze kat tussen ons door.
De journaliste heeft wat haast, we hebben dus geen tijd te verliezen.
‘Wat motiveerde u in maart 1968 bij de strijd om de vrijheid van meningsuiting, toen de prijs van weerstand onvergelijkbaar hoger lag dan nu?’ begin ik.
‘Je kunt moeilijk zeggen dat we betrokken waren bij de “media”, want er waren nog geen vrije, ongecensureerde media. In zekere zin werden ze alleen gevormd rond Jacek Kuroń en Karol Modzelewski, ofwel het milieu van jonge mensen die als eersten na hun ouders sinds de stalinistische periode de gevangenis in gingen voor hun opvattingen’, preciseert de journaliste, en gaat verder met een lange historische uiteenzetting over de antisemitische geneze van maart en de fractiestrijd binnen de Poolse communistische partij. ‘Ik denk niet dat ik toen voor de vrijheid van meningsuiting streed. Dat is overdreven. Ik vocht in de jaren ’70 om vrijheid, toen verzette ik me tegen de autoriteiten die een sfeer van een antisemitische heksenjacht creëerde. Bij de onderwijsredactie van de Poolse Radio werd mijn baas vanwege zijn afkomst ontslagen. Dziady werd van het theaterprogramma gehaald, wat aanstootgevend voor ons was. Ik verzette me gewoon tegen die tijden’, zegt ze.
In tegenstelling tot Blumsztajn werkte Jankowska tijdens de studentenprotesten in Warschau al. Ze was in dienst bij de Poolse Radio.
‘Was u niet bang om uw beroep niet meer te mogen uitoefenen?’ vraag ik, zonder erom heen te draaien.
‘Ik was niet bang om bij de radio te worden ontslagen, ik dacht dat ik dan wel een ander beroep zou kiezen. Ik wilde bij snoepfabriek “Syrena” werken, want dat was vlakbij huis. Ik ben er zelfs geweest, maar ze wilden me helaas niet hebben’, vertelt ze.
Eerlijk gezegd geloof ik het niet. Hoe kun je nou niet bang zijn om ontslagen te worden als je beroep je passie is?
‘Dat was heel jammer geweest, maar het was pas het begin van de weg. Mijn ontslag na de staat van beleg was veel pijnlijker, maar toen waren er al een democratische oppositie en alternatieve media’, argumenteert ze.
Wat Jankowska na ’68 echt stak, was de houding van bepaalde mensen die zich met de stroom van de communistische autoriteiten mee lieten voeren.
‘Ik weet nog dat er na maart een kennis van mijn baas op de redactie kwam, de voorzitter van de alumnibond van de Universiteit van Warschau. Hij deelde visitekaartjes uit, stelde zich netjes voor en begon toen op z’n gemak uit te leggen hoe je een Jood kunt herkennen. Dat je hier een liniaal tussen zijn oor en zijn neus moet leggen, iets moet meten. Duidelijk een antisemiet van Moczar[8]. We lachten er later op de redactie om, maar eigenlijk viel er niets te lachen’, vertelt ze bitter. ‘Het was een afschuwelijke sfeer. Ik zag dat nog beter in de radioreportages die later gemaakt werden. Toen had men een beperkte horizon’, vertelt Jankowska en steekt de zoveelste sigaret tijdens ons gesprek op.
Deze keer besluit ik sneller naar het heden te gaan. De geschiedenis komt toch onvermijdelijk in ons gesprek terug.
‘Maart 1968, maart 2018. Media, propaganda, taal. Ziet u hier parallellen? Is het überhaupt een goed spoor, of misschien ahistorisme?’ Ik scheer expres een aantal dingen over een kam. Ik ben benieuwd naar haar eerste reactie.
‘Je kunt de hedendaagse pers en televisie vandaag de dag veel verwijten, maar wat er nu gebeurt, heeft niets te maken met toen’, argumenteert de journaliste en voegt toe: ‘Ik word ziedend als ik hoor dat de “vrije media” in gevaar zijn. De publieke media, ja, maar de media als geheel zijn in Polen vrij. Nu zeggen ze dat er aangezien ze geen overheidssubsidie krijgen, geen vrije media zij; dat is onzin. Krytyka Polityczna[9] krijgt nu niet, maar daarvoor kregen de conservatieve bladen niet. Iedere regering heeft op dat gebied zijn eigen beleid, maar om die kwesties met vrijheid in verband te brengen, is dom’, zegt ze met duidelijk geestdrift in haar stem.
Het is allemaal niet zo rooskleurig als we tot de details overgaan.
‘Het probleem van de hedendaagse media is anders’, begint Jankowska zonder dat ik een vraag hoef te stellen. ‘Er heerst nu een sfeer van wantrouwen; toen was er gewoon logge propaganda en pogingen van andersdenkende journalisten haar de loef af te steken. Het enige dat de twee periodes gemeen hebben, is dat het vertrouwen en de kracht van het eigen kamp wordt opgebouwd door naar de vijand wijzen. De auteur van deze stand van zaken is helaas Jarosław Kaczyński, die ons in een sfeer van permanente revolutie en spanning laat leven. Terwijl de staat een continuïteit is. Als de vorige regering fouten heeft gemaakt, moeten die hersteld worden, maar je mag niet het kind met het badwater weggooien’, klaagt het voormalige oppositielid. Even later begint ze te vertellen wat haar op een bepaald moment dicht bij rechts had gebracht: ‘Ik kende president Lech Kaczyński van vroeger. We tutoyeerden elkaar, ik werkte ook voor hem. Hij kwam als eerste met het idee dat anonieme activisten van Solidarność onderscheiden moesten worden, mensen die nooit op de voorpagina kwamen. Lech was een heel ander mens dan Jarosław. Met de pijn van het verlies van zijn tweelingbroer heeft hij al zijn energie gestopt in zijn afkeer tegen de regering van op het moment van de vliegramp’, zegt Jankowska, maar ze zegt erbij dat we voorzichtig moeten zijn met zulke psychologische analyses.
‘Is alles wat er mis is met de hedendaagse politiek de schuld van Jarosław Kaczyński?’ vraag ik verder.
‘Natuurlijk niet, maar het rechtse kamp heeft na 1989 grotendeels aan de zijlijn gestaan, en Kaczyński heeft een gevoel van macht opgebouwd die gebaseerd is op de strijd met de vijand, het systeem. Daardoor werd hij omringd door veel politici, maar ook journalisten die in dezelfde categorieën dachten. Zo is het begin van het huidige conflict geboren’, betoogt ze.
‘Goed, maar it takes two to tango’, zeg ik en wijs erop dat de rechtse media aanvankelijk in een niche groeiden, en het publieke debat vrijwel geheel beheerst werd door linkse en liberale titels.
‘Dat is waar, it takes two to tango, tegenstanders van PiS gebruiken die radicale manier van uitdrukken ook. Ze zien niets positiefs in rechts. Er verschijnen zelfs geluiden dat hoe slechter het ermee gaat, hoe beter’, antwoordt Jankowska en definieert wat volgens haar de bron van het probleem is. ‘Journalisten zijn politieke agitatoren geworden. Luistert u maar eens op vrijdagochtend naar
TOK FM. Żakowski, Lis, Wołek en Władyka. Ze discussiëren eigenlijk niet over problemen, maar vragen zich alleen maar af hoe ze PiS van de macht weg kunnen krijgen. Jacek geeft zelfs advies: “Jullie moeten naar die of die manifestatie, jullie moeten zus of zo doen.” Hij heeft een keer een gast vreselijk uitgefoeterd omdat hij niet voor het presidentieel paleis was gaan protesteren’, zegt de journaliste verontwaardigd. Dan gaat ze met gelatenheid in haar stem verder. ‘Ik ben bang dat er geen ontkomen aan is. Als ik het nieuws op tv kijk, lijkt het wel of ze uit verschillende landen uitzenden. Bij de commerciële zender wordt er bijvoorbeeld met geen woord gerept over Mateusz Morawiecki[10], en bij TVP wordt een verslag uitgezonden van een ontmoeting van de premier met bejaarden en de opening van een fabriek’, zegt ze. Vervolgens vertelt ze een anekdote hoe ze tijdens de eerste regeerperiode van Recht en Rechtvaardigheid Krzysztof Czabański, de toenmalige voorzitter van het bestuur van de Poolse Radio adviseerde, om voor pluralisme op de antenne te zorgen, hij haar het volgende antwoordde: ‘Luister, ik zie pluralisme zo, dat de meeste media in handen zijn van de liberalen. Als wij bij de publieke media nu meer naar rechts hellen, is dat juist goed voor het pluralisme.’
‘Waarom raken we weer verstrikt in de val van het gebruik van media voor politieke doeleinden?’ vraag ik, terwijl ik de kat van de journaliste van het toetsenbord van mijn laptop til waarop ik aantekeningen maak.
‘Ik denk dat het een andere val is. De val van de strijd om macht. Het Poolse politieke toneel is een afgeleide hiervan. Er wordt enorm om invloeden gerivaliseerd. Ik weet niet, misschien is dat onderdeel van de democratie? Alle instrumenten van de ene en de andere partij zijn aan dat doel onderworpen, en niet aan het belang van Polen. En dat is een ramp. Het is noodzakelijk om je voor een kant uit te spreken, want als iemand een middenweg wil zien, wordt hem symmetrisme[11] verweten’, zegt ze met sombere stem. Even later gaat ze verder. ‘Journalisten zouden na de val van het communisme de waarde van de vrijheid moeten waarderen. Binnen ethische journalistiek moet je iets ander kunnen horen dan ‘ik’. Ik word al een tijd nergens meer uitgenodigd, het wordt steeds moeilijker om te worden gehoord als je kritiek hebt’, besluit ze.
Ik wil die conclusie niet trekken, maar ik zie dat er geen andere uitweg is. ‘Weet u dat het toen in zekere zin makkelijker was? Er was censuur, een duidelijke vijand en zij, die anders dachten dan de autoriteiten, waren een. Nu is er niet meer zo’n duidelijke verdeling’, zegt ze uit zichzelf. En dan draait ze het perspectief om en vraagt me: ‘En haalt u voldoening uit de journalistiek?’
‘Dat is een hele goede vraag’, zeg ik, even van de wijs gebracht. ‘Zolang niemand me zegt wat ik moet schrijven – ja’, antwoord ik.
We nemen afscheid, ik ga weer terug naar Krakau. Pas in de trein besef ik dat hoewel de gesprekken niet optimistisch waren, ik niet neerslachtig ben. Integendeel, ik heb de indruk dat ik nu begrijp wat de mensen toen motiveerde, en wat ons nu zou moeten motiveren. Misschien zullen de media wel altijd gepolariseerd blijven, de neiging houden om samen te werken met de autoriteiten, de kortste weg nemen, oppervlakkig blijven. Maar voor die media ben ook ik, en zijn mijn collega’s verantwoordelijk. Het zal grotendeels niet van ‘het systeem’ maar van onze individuele houding afhangen – net als van de mensen van maart 1968 – hoe we ons blad van de geschiedenis beschrijven. Want het gaat er niet om om opeens afstand te doen van je opvattingen. Maar om je werk met de juiste werkwijze, nauwgezet en gewoon goed te doen. Dat ene is in de 50 jaar niet veranderd.
Marcin Makowski