Wie bezit de waarheid? In Polen is zo ongeveer alles politiek. Het maakt nogal veel uit of je een links-progressieve krant leest, of je dat een rechts-conservatieve journalist je de wereld uitlegt.Beide kampen staan vaak lijnrecht tegenover elkaar. En dat terwijl de oudere generatie ooit elkaars strijdmakkers waren tegen het communistische regime. Na 1989 trokken zij echter tegenovergestelde conclusies en gingen ieder hun eigen kant op.
Wat doet de polarisatie met de Poolse samenleving? Om dat beter te kunnen begrijpen, wilden we de situatie bekijken van binnenuit en vroegen vier Poolse journalisten deel te nemen aan een ‘experiment’. Jakub Majmurek en Marcin Makowski, twee jonge journalisten van tegenovergestelde politieke orientatie, interviewden ieder Janina Jankowska en Seweryn Blumsztajn, twee journalisten die zich tijdens het communisme ophielden in de oppositie, maar er anno 2018 veelal tegenovergestelde politieke voorkeuren op nahouden. Vijftig jaar nadat de Poolse studenten in maart 1968 de straat op gingen om te demonstreren voor persvrijheid en tegen censuur, bogen de vier journalisten zich over de vraag wat ervan terecht is gekomen. Het leidde soms tot knetterende ontmoetingen.
Lees hieronder de reportage van 'linkse' journalist Jakub Majmurek. Hier vind je deel 1 van deze serie: de reportage van de rechtse journalist Marcin Makovski.
Opnieuw 'maart 1968'
Door Jakub Majmurek
‘De geschiedenis herhaalt zich’, begint Seweryn Blumsztajn ons gesprek. We spreken elkaar 2 februari, middenin de hevige controverse rond de wetswijziging over het Instituut voor Nationale Herinnering (IPN) door het Ministerie van Justitie. Die voorziet sancties voor iedereen die ‘openbaar en in strijd met de feiten het Poolse Volk of de Poolse Staat aansprakelijkheid of medeaansprakelijkheid toeschrijft voor nazimisdaden die door het Duitse Derde Rijk gepleegd zijn’. De wet riep over de hele wereld weerstand op. Het Amerikaanse State Department uitte zijn bezorgdheid. De Israëlische publieke opinie vond dat het initiatief van regerende partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) een poging is tot geschiedvervalsing, om de waarheid over de misdaden die tijdens de Tweede Wereldoorlog door Polen op Joden zijn gepleegd te verbergen en uit te wissen.
Als reactie op het conflict met Israël is een taal in de Poolse publieke sfeer teruggekeerd die al minstens een halve eeuw niet op zo’n schaal gehoord was. Politici en journalisten die dicht bij de huidige regering staan hebben het over de noodzaak de strijd aan te gaan met ‘Joodse vorderingen’, en zijn begonnen Israël en de wereldwijde, Joodse publieke opinie aan te vallen. Op de publieke radio werden critici van de regering opgeroepen om er eens over na te denken of ze liever een Pools of een Israëlisch paspoort hebben. Dat alles wekt associaties op met de gebeurtenissen van maart 1968, waarvan de herdenking binnenkort plaatsvindt. Seweryn Blumsztajn herinnert zich maart ’68 heel goed; als deelnemer aan die gebeurtenissen en als slachtoffer van de vergeldingsmaatregelen die erop volgden.
Het Poolse jaar ‘68
Maart’68 is een gecompliceerde, veelomvattende gebeurtenis in de Poolse geschiedenis. Het middelpunt vormt de bruut door de militie uiteengedreven manifestatie die 8 maart op de binnenplaats van de Universiteit van Warschau plaatsvond. De studenten protesteerden tegen de verwijdering van twee van hun medestudenten: Henryk Szlajfer en Adam Michnik. Zij hadden eind januari de protesten georganiseerd tegen het van het theaterprogramma schrappen van Dziady van Adam Mickiewicz.
Dit beroemde toneelstuk van de Poolse 19e-eeuwse literatuur werd door de censuur geblokkeerd vanwege zogenaamde anti-Russische uitroepen van het publiek; het werk gaat over het lijden van de Polen onder de heerschappij van de tsaar. 30 januari 1968 zou de laatste voorstelling plaatsvinden. De zaal zat overvol. Tijdens het applaus riepen de toeschouwers ‘onafhankelijkheid zonder censuur’. Na de uitvoering ging een groep van zo’n 300 studenten van de Universiteit van Warschau naar het standbeeld van Mickiewicz waar spandoeken met ‘we eisen verdere voorstellingen’ werden neergezet. De militie greep in.
Het jaar 1968 was overal ter wereld politiek veelbewogen. Van de VS, Parijs en Praag tot Warschau liepen de conflicten hoog op. Jongeren gingen de straat op en gingen de confrontatie aan met de gevestigde orde. Wanneer Blumsztajn er nu naar gevraagd wordt, bevestigt hij dat hij zich deel voelde van die bredere beweging.
‘Vooral wat er toen in Tsjechoslowakije gebeurde, lag ons na aan het hart, de Praagse Lente, de pogingen socialisme met een menselijk gezicht op te bouwen. Hoewel de slogans van de Parijse studentenrevolte me toen infantiel en onnozel leken, voelde ik later tijdens mijn emigratie naar Frankrijk een geweldig saamhorigheidsgevoel met de generatie van ‘68’, zegt hij.
Voordat het woelige jaar 1968 goed en wel begonnen was, belandde Blumsztajn in de communistische gevangenis. De autoriteiten arresteerden hem 8 maart ’s ochtends, voor de geplande betoging ’s middags. Er werden ook andere studenten aangehouden die door de autoriteiten als leiders van de opstand werden beschouwd. De Parijse studentenrevolte en de Praagse Lente bekeken Blumsztajn en zijn vrienden van achter de tralies. Net als de in Polen opkomende antisemitische campagne. De Joodse kwestie vormde een belangrijk onderdeel van het Poolse jaar ‘68. Mensen als Blumsztajn werden eraan herinnerd dat ze Joods zijn, de pers startte een antisemitische campagne, mensen van Joodse afkomst werden gestimuleerd het land te verlaten.
‘De vijfde colonne’ en ‘partizanen’
Het probleem van het antisemitisme in de Volksrepubliek Polen is niet in maart begonnen. De antisemitische sfeer nam al sinds de Israëlische overwinning bij de zesdaagse oorlog binnen de regerende Poolse Verenigde Arbeidspartij toe. Nadat de Sovjet-Unie Israël had veroordeeld en de diplomatieke betrekkingen had verbroken, deden de Poolse autoriteiten hetzelfde. De Eerste Secretaris van de Poolse communistische partij, Władysław Gomułka, hield in 1967 zijn beruchte toespraak over ‘de Joodse vijfde kolonne in Polen’. De autoriteiten organiseerden massabijeenkomsten die het ‘Israëlische imperialisme’ veroordeelden. Er werd een zuiveringsactie binnen het leger begonnen, officieren van Joodse afkomst werden uit hun functies gezet.
Toch verraste de uitbarsting van antisemitische propaganda in de pers, op de radio en televisie iedereen, onder wie de deelnemers aan de studentenprotesten. ‘We hebben niet in de gaten gehad wat er sinds ’67 gaande was’, zegt Blumsztajn. ‘We kregen signalen, maar we betrokken het niet op onszelf, we waren te druk met wat er toen op de universiteit aan de hand was. We leefden buiten de Joodse wereld, we voelden ons er geen deel van.’
De groep studenten waarbinnen Blumsztajn actief was (vroegere leerlingen van goede lycea, dikwijls kinderen van hoge ambtenaren, verdienstelijke communisten, vaak van Joodse afkomst) beschouwt zichzelf vooral als Polen. Ze hebben weinig of niets gemeen met het jodendom en de vooroorlogse wereld van de Poolse Joden. Ze beschouwen zichzelf als ‘de kinderen van oktober’, de ideologische erfgenamen van de doorbraak van 1956, die een einde maakte aan het stalinisme in Polen en, zoals een moment kon worden geloofd, hoop gaf op transformatie van het systeem in de geest van authentiek en democratisch socialisme gebaseerd op arbeiderszelfbestuur.
In het steeds autoritairdere Polen van de jaren 60 zoekt het milieu van Blumsztajn ruimte voor vrijheid, vrije discussie over de Poolse geschiedenis, het staatsbestel van de Volksrepubliek, mogelijke scenario’s om het systeem te hervormen. Ze lezen bladen en boeken die niet officieel verkrijgbaar zijn: het Parijse Kultura, Nowa klasa van Ðilas, ze discussiëren over onderwerpen die in de Volksrepubliek taboe waren: de geschiedenis van de Poolse communistische beweging, de zuiveringsacties waaraan Stalin deze onderwierp, Katyń, waar Sovjets op bevel van Stalin Poolse officieren hadden vermoord. Hun politieke mentor is Jacek Kuroń, toen een revisionistische marxist, auteur (samen met Karol Modzelewski) van de beroemde ‘Open brief aan de partij’, die aan de hand van marxistische categorieën de Volksrepubliek analyseert als een klassenmaatschappij. Kuroń en Modzelewski kwamen door hun brief in 1965 in de gevangenis terecht, wat alleen maar hun autoriteit onder de debatterende universiteitsjeugd versterkte. De jongeren traden echter ook geleidelijk buiten het kader van het revisionisme en marxisme, interesseerden zich voor de nationale kwestie, de traditie van de niet-communistische, geëngageerde Poolse intelligentsia, ontmoetten progressieve katholieke jeugd die verenigd is in organisaties als de Club van Katholieke Intelligentsia (KIK).
‘Mijn generatie had lange tijd het gevoel dat ze op eigen terrein waren, dat hervorming van het systeem mogelijk was. Het verzet was ook het resultaat van het relatieve gevoel van veiligheid, de overtuiging dat de staat niet de bijzonder wrede vergeldingsmaatregelen in zou zetten die bekend waren uit de vorige, stalinistische periode’, zegt Blumsztajn nu.
Het leek vooral onvoorstelbaar dat de communistische autoriteiten de antisemitische kaart zouden spelen. Blumsztajn herinnert zich dat ene Hasiak, een activist van de Socialistische Jongerenbond nog in “’66 of ‘67” op een van de bijeenkomsten had gezegd dat ‘ons hier geen Blumsztajns of andere Sztajns dwars komen zitten’. Blumsztajn werd door Adam Michnik overgehaald om een klacht in te dienen bij de Centrale Commissie voor Partijcontrole. Hasiak werd uit zijn functie gezet; voor de Zesdaagse Oorlog was dat soort taal nog steeds onacceptabel.
In maart zag de situatie er al anders uit. De populistisch-nationalistische fractie ‘partizanen’ binnen de Poolse communistische partij, rond minister van binnenlandse zaken Mieczysław Moczar, greep naar antisemitische taal en beschouwde het als een hulpmiddel om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen en steun voor zichzelf op te roepen.
Wie heeft maart 1968 gedaan?
Ook Janina Jankowska herinnert zich haar verbijstering over wat er in maart gebeurde. Ze is een paar jaar ouder dan de generatie van Blumsztajn, ze komt ook uit een ander milieu, haar vader was voor de oorlog actief binnen de rechtse Nationale Democratie[1]. Maar ze benadrukt dat hij tijdens de occupatie twee Joodse vrienden heeft laten onderduiken en heeft gered. ‘Hij was een voorbeeld voor me’, zegt ze. In ’68 is Jankowska al afgestudeerd, ze werkt bij de Redactie Vreemde Talen van de Poolse Radio. De afdeling maakt vooral lessen Engels en Frans voor het Poolse publiek.
‘Wat er toen gaande was, was een shock voor me, dat was iets totaal walgelijks’, herinnert ze zich. Een moment staat bijzonder goed in haar geheugen gegrift: er kwam eens een onbekende man naar de redactie die zich legitimeerde met een visitekaartje van de voorzitter van de Alumnivereniging van de Universiteit van Warschau en begon uit te leggen hoe je een Jood kon herkennen: ‘Hij pakte een liniaal en liet zien hoe bij Joden de lijn van de neus zich tot de lijn van het oor verhoudt. De hele redactie was geschrokken en verbijsterd.’
Bij de radio vonden na maart ook antisemitische zuiveringsacties plaats. Jankowska’s baas en bijna de hele leiding van de afdeling buitenland werd ontslagen; in de stalinistische periode hadden veel van haar leidinggevenden functies bij het openbaar ministerie en opsporingsinstanties. Er kwamen een tijdje gendarmes bij de radio. Ze hielden de uitzendstudio in de gaten.
Jankowska had contacten in studentenkringen, ze observeerde hun situatie na maart ’68 en was betrokken bij hulp.
‘Via vrienden en vriendinnen die op de universiteit werkten, wist ik wat er daar gebeurde. Ik verzamelde documentatie over maart en speelde deze door naar het buitenland. Ik zamelde ook geld in voor hulp aan gearresteerde studenten’, zegt ze. De politie kwam haar naam tegen bij het onderzoek, waarop ze de hele dag werd verhoord, er werd met ontslag en arrestatie gedreigd. Ze ging de samenwerking echter niet aan en het lukte haar om represailles te ontlopen.
De vraag naar het bereik van de maatschappelijke steun voor de maartacties blijft een van de belangrijkste die gesteld moeten worden om te begrijpen wat er toen gaande was en om de parallellen met het heden te zien. Kwam de uitbarsting van antisemitisme van hogerhand? Riepen de arbeiders die voor massabijeenkomsten samen werden gebracht die ‘antizionistische leuzen’ onder dwang? Kwam de antisemitische campagne in een vacuüm terecht?
Blumsztajn heeft twijfels: ‘Er werd gerefereerd naar stereotypes die al duizenden jaren bestonden.’ Hij merkt ook op dat in ’68 niemand opkwam voor de Joden: ‘De Kerk nam de vervolgde studenten in bescherming, maar niet de Joden. Er was geen enkele stem die zei dat er iets heel erg verkeerds aan is dat mensen tot emigratie worden gedwongen.’
Jankowska ziet het iets anders: ‘Het antisemitisme kwam van bovenaf, van de regerenden, als gevolg van strijd binnen de partij. In mijn kringen werd het gezien als repressie tegen de hele samenleving. Er werden verplichte manifestaties georganiseerd, mensen werden bijeengedreven op straffe van ontslag, gefilmd, waarop ze zich schaamden en ze uitleg moesten geven. Ik ken zulke gevallen.’ Jankowska was niet lid van de partij, haar man ‘een communist die z’n bourgeois afkomst goed wilde maken’ werd in ’68 uit de partij verwijderd in verband met een protest tegen de invasie van Tsjechoslowakije door troepen van het Warschaupact.
Na ’68 ebt het Joodse onderwerp geleidelijk weg. In de jaren ‘70, tijdens de heerschappij van Gierek, heeft de partij het in principe helemaal niet over Joden. Polen heeft geen diplomatieke betrekkingen met Israël, de emigranten van maart kunnen niet terugkeren. Het onderwerp komt in een staat van latentie, de maatschappij kan geen eerlijke discussie hebben over wat er eigenlijk in maart is gebeurd.
Tegen ‘maarts geklets’
Die discussie was ook niet mogelijk door de vorm van de media in de Volksrepubliek: ze werden gecontroleerd door de staat en onderworpen aan preventieve censuur. In ’68 was er in principe nog geen regelmatig verschijnende ondergrondse pers. In maart namen de Poolse pers en de televisie actief deel aan het opruien tegen de studenten, Joden en ‘kosmopolieten’. Begrippen die de praktijken van de media van toen beschrijven, ‘de taal van maart’ en ‘maarts geklets’ zijn voorgoed in het Pools opgenomen.
Jankowska en Blumsztajn zijn journalisten. Blumsztajn was sinds de jaren ‘70 betrokken bij het opzetten van de ondergrondse pers, na ’89 was hij een van de oprichters van Gazeta Wyborcza – het grootste, meest opinievormende dagblad van de postcommunistisch Polen. De hoofdredacteur is de leider van het maartprotest, Adam Michnik. Gazeta Wyborcza is het medium dat het sterkste het liberale idee voor de Poolse transformatie uitdraagt, het referentiepunt voor alle essentiële debatten die de afgelopen kwarteeuw in Polen hebben plaatsgevonden. Jankowska is haar hele leven verbonden geweest met de radio. Ze nam deel aan de rondetafelgesprekken, waar ze als enige afgevaardigde van de audiovisuele media aan het tafeltje zat dat met de communistische autoriteiten over de vorm van de media in vrij Polen onderhandelde. Nu neemt ze deel aan de werkzaamheden van de Programmaraad van de Poolse Radio.
Ik vraag hen wat maart ’68 voor invloed heeft gehad op hun professionele activiteiten. ‘Voor ons waren de media van maart ’68 altijd een negatief referentiepunt. Bij de media die ik mede heb opgericht hebben we nog in de ondergrondse besloten dat we ons aan bepaalde standaarden zouden houden, die de maartpropaganda had geschonden. In de tijdschriften die we ondergronds uitgaven, verdedigden we niet alleen het ijzeren principe van de scheiding van informatie van commentaar, maar streefden we ernaar commentaar überhaupt te vermijden. We wilden de taal van de feiten spreken; we geloofden dat feiten aan de kant van de waarheid stonden, voor zich spraken, beschermden tegen de propagandataal’, antwoordt Blumsztajn.
Jankowska weet nog dat zij en haar collega’s van de redactie in de gaten werden gehouden. De journaliste had bijvoorbeeld een afspraak voor een interview met Marian Brandys, een schrijver van Joodse afkomst, die toen niet over de Joodse wereld schreef maar over de Poolse lichte cavalerie ten tijde van Napoleon en de Poolse minnares van de Franse keizer, mevrouw Walewska. Direct na de opname werd ze bij haar baas op het matje geroepen. Hij schopte stennis, ‘de naam Brandys gebruiken we niet!’ schreeuwde hij.
De taal van maart ’68 was gebaseerd op perfide, opzettelijke leugens en manipulatie. Hoe verhoudt die taal zich tot de problemen van de hedendaagse publieke sfeer in Polen en andere liberale democratieën? Tot de werkelijkheid waar fake news en post-truth een probleem zijn? Is er hier sprake van parallellen?
Jankowska is sceptisch. ‘Fake news en post-truth waren er altijd al’, zegt ze. ‘De huidige situatie kan helemaal niet vergeleken worden met die van ’68. De staat heeft geen monopolie op de media. De berichtgeving van TVP (de Poolse publieke televisie) is echt vreselijk, maar als het iemand niet bevalt, is er TVN, of zijn er andere media. Daarom gaat die paniek er bij mij niet in, dat Kaczyński een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting in Polen. Zelfs als hij de publieke televisie controleert, hij zijn eigen pers heeft, dan is dat maar een deel van de media in Polen.’
Blumsztajn wijst er echter op dat ‘de Poolse publieke televisie in alles wat ze doet alle mogelijke grenzen overschrijdt’. Volgens hem kan er geen sprake zijn van symmetrie, wat de partijdigheid betreft van de media die afwijzend tegenover de regering staan: ‘TVN en Gazeta Wyborcza houden zich aan bepaalde fundamentele principes. De door PiS beheerste publieke media niet.’
De geschiedenis herhaalt zich
Dat was ook te zien in de manier waarop ze de afgelopen weken uitspraak deden over de Pools-Joodse betrekkingen. Blumsztajn heeft sterk het gevoel dat de geschiedenis zich herhaalt. PiS had zich bij de eerste controverses terug kunnen trekken uit de wijziging van de wet over het Instituut voor Nationale Herinnering, maar in plaats daarvan werd besloten dat de Senaat deze bliksemsnel ’s nachts moest goedkeuren. ‘Dat was een besluit van Kaczyński’, zegt hij.
‘De autoriteiten gaan nu de Joodse kaart spelen’, gaat hij verder. ‘Bij de narratie dat we van onze knieën opstaan en met Rusland, Duitsland en Brussel om onze belangen vechten, komt nu ook Israël. Het Openbaar Ministerie vindt wel een paar criminelen die Rabinowicz heten en leidt ze om zes uur ’s ochtends geboeid voor de camera’s naar buiten.’
Jankowska gelooft niet in dat scenario. ‘Jarosław Kaczyński is bezeten door het idee van een sterke staat, en hij heeft ook nog eens een vreemde felheid in zich’, zegt ze. ‘Zijn ideeën over het volk zijn nogal negentiende-eeuws, maar ik weet zeker dat hij geen antisemiet is. Het is nooit een antisemitische familie geweest, ze hadden Joodse vrienden.’ Jankowska heeft pro publico bono bij het bureau gewerkt van de overleden tweelingbroer van Jarosław, Lech, de president van Polen in de jaren 2005-2010.
‘Het was een president die veel voor de Pools-Joodse verzoening heeft gedaan. Als eerste Poolse staatshoofd heeft hij Chanoeka gevierd’, vertelt ze.
Ik heb het over die twijfels met Blumsztajn, die ze verwerpt: ‘Kaczyński zegt alles wat hem maar macht kan geven.’
Is antisemitische kaart echt iets dat in Polen kan spelen? ‘Ik ben zelf verbaasd dat het steeds terugkomt’, bekent Blumsztajn. ‘De afgelopen 25 jaar was het een marginaal verschijnsel. Ik had de indruk dat er in die kwestie tenminste een soort politieke correctheid bestond. Zelfs de nationalisten letten erop om niet op antisemitisme betrapt te worden.’ Nu begint die correctheid volgens hem te verbrokkelen.
Wat kan hiervan de reden zijn? Blumsztajn wijst erop dat de Polen nog steeds niet hebben verwerkt dat het Joodse verhaal over de oorlog en de Holocaust anders is dan het Poolse, en dat Polen hierin ook voorkomen als daders. Jankowska is ervan overtuigd dat het een probleem blijft dat het tijdens het communisme onmogelijk was om een eerlijk gesprek te voeren over de houding van de Polen tegenover de Joden in het interbellum, tijdens de oorlog en vlak erna: ‘We hadden en hebben nog steeds problemen met de confrontatie met de historische waarheid, het onvergeven Poolse antisemitisme. Er is een eerlijk debat nodig, dat niet verweven is met de politieke belangen van de ene of andere partij.’
Toen die gesprekken na ’89 begonnen – over de pogrom van Kielce, de misdaad in Jedwabne en andere misdaden die door Polen op Joden zijn gepleegd – werd hier fel defensief op gereageerd door een deel van de Poolse milieus die ervan overtuigd waren dat dit onrechtvaardige aanvallen waren, vast geïnspireerd door de Duitsers, die de Polen met hun eigen misdaden willen opschepen.
PiS gebruikt soortgelijke argumenten bij het wekken van steun voor de wetswijziging: ‘De Poolse geschiedenis wordt vervalst door ons Duits misdaden toe te schrijven, andere regeringen gingen hiermee op hun knieën akkoord, maar wij staan op en strijden voor de goede naam van Polen. De Polen hebben Joden gered, niet vermoord, we zijn nooit antisemieten geweest, hoewel de Joden zich vaak trouweloos tegenover Polen hebben gedragen.’
Een ongemakkelijke herdenking
Hoe kan bij zulke spanningen een herdenking van maart ’68 mogelijk zijn? Gebeurtenissen, waarbij de Poolse staat – die weliswaar communistisch, niet volledig soeverein en zeker niet democratisch was – een antisemitische klopjacht organiseerde en zijn Joodse burgers tot vertrek dwong.
‘Voor rechts was maart ’68 altijd handig’, zegt Blumsztajn. ‘Ze konden altijd zeggen dat het antisemitisme in het naoorlogse Polen, in ’68, het werk was van de communisten en dat wij, rechts, het volk, hier niets mee te maken hadden.’
Hoe moet het nu met de herinnering aan de studenten die toen protesteerden? Tot nu toe werden hun acties gepresenteerd als onderdeel van ‘de Poolse weg van het communisme naar de vrijheid’. Op die manier bewees Lech Kaczyński, toen hij tien jaar geleden de studentenleiders uit die periode in het Presidentieel Paleis had uitgenodigd, ook eer aan diegenen die toen politiek het ergst met hem overhooplagen.
Vandaag de dag is die tweedeling echter veel dieper en intenser dan 10 jaar geleden. Het is moeilijk voor te stellen dat de veteranen van maart ’68 samen met president Duda herdenken. ‘Zelfs als Duda me uitnodigt, ga ik niet’, verklaart Blumsztajn.
Voor zijn milieu is Duda iemand die zijn taak van staatshoofd en verdediger van de constitutie niet aankan. In plaats van de grondwet te bewaken, laat Duda deze stukje voor stukje door Kaczyński ontmantelen.
Verdeeldheid binnen de generatie
Kaczyński zelf maakt ook deel uit van de generatie van maart ’68. Hij is een paar jaar jonger dan Blumsztajn en Michnik, in 1968 was hij eerstejaars rechten aan de Universiteit van Warschau. Hij was als een gewone deelnemer bij de protesten van maart. In de democratische oppositie is hij lang in dezelfde kringen als Michnik en Blumsztajn actief geweest. Altijd in de tweede, derde linie, in de schaduw van de leiders van maart ’68.
Na ’89 gaat hij politiek plotseling een hele andere kant op. Hij valt razend de ideeën van de kringen van Gazeta Wyborcza aan, haar concept voor de transformatie, democratie, de breuk met het communisme, de plaats van Polen in Europa en de wereld. Hij verwijt het milieu van Michnik en Blumsztajn arrogantie, hoogmoed, dat ze de maatschappij en politieke tegenstanders protectionistisch behandelen.
Janina Jankowska is het deels met die beschuldigingen eens. ‘Ik heb zelf lange tijd deel uitgemaakt van dat milieu, hoewel ik jonger was. Ik heb alles van Adam Michnik geleerd. Hoe zelfstandiger ik werd, hoe beter ik die dingen zag. Ik kon me er moeilijk bij neerleggen hoe makkelijk dat milieu de maatschappelijke kosten van de transformatie accepteerde: het Balcerowicz-plan, de werkloosheid, de liquidatie van werkgelegenheid in de industrie.’
Jankowska heeft voor Lech Kaczyński gewerkt, maar Jarosław Kaczyński en zijn huidige beleid beangstigt haar: ‘Hij heeft de maatschappij verdeeld, hij monopoliseert de macht systematisch, trekt zich weinig aan van de maatschappelijke geluiden, hij spreekt de taal van hypocrisie’, somt ze op. Ze bekent dat ze niet op PiS heeft gestemd, maar op de linkse partij Razem (Samen) die vooral uit dertigers bestaat. Het is een Poolse poging een nieuw links op te bouwen, in de stijl van het Spaanse Podemos.
De kringen rond Razem zijn heel kritisch over Polen na 1989. Ook Blumsztajn geeft toe dat ‘in de Derde Republiek[2] niet alles ons is gelukt, de vorige regering was ook niet perfect.’ Hij heeft echter het gevoel dat de periode 1989-2015 een groot succes is geweest in de geschiedenis van Polen, waaraan hij zelf heeft meegebouwd. De Derde Republiek is iets waar hij en zijn milieu trots op mogen zijn. ‘Ik heb nu het gevoel dat al mijn werk van de laatste kwarteeuw verpest wordt’, zegt hij.
Of de Poolse regering maart ’68 herdenkt of verzwijgt, het geschil over de Poolse generatie van ’68 en haar erfgoed zal de Poolse politiek nog een tijd beheersen. Net als de kwestie van de onverwerkte momenten in de Pools-Joodse geschiedenis, de dingen die de Polen de Joden hebben aangedaan – ook in het kader van maart ’68.