“Ik heb het zelf gezien. Om zes uur ‘s ochtends trokken de stakende arbeiders de grote houten brug over, naar de scheepswerf in Gdynia. Daar wachtten hen de machinegeweren van de politie. Ik zat op de zeevaartschool, in een soort internaat dat uitkeek op de werf. Het was december, ik zag het schieten oplichten in het donker. Ik hoorde knallen en paniek.
Dat was in 1970. Tien jaar later waren er opnieuw stakingen op de scheepswerven. De vakbond Solidarność werd opgericht. Eén van haar eerste eisen: een monument voor de gedode arbeiders uit 1970. Om daarvoor geld in te zamelen, werd deze munt gemaakt. Ik kocht hem meteen, en droeg hem altijd bij me.
Die zestien maanden van Solidarność waren de mooiste van mijn leven in Polen. Het was alsof je in een heel benauwde kamer het raam opendoet. In het grijze Polen, waar de mensen moe waren van de eindeloze rijen en lege winkels, was iedereen ineens vriendelijk voor elkaar. We hadden een diep geloof dat het deze keer zou lukken.
Ik werkte als officier op een handelsschip, en mocht gelukkig mijn vrouw meenemen op mijn reizen. We waren in Venezuela toen we via Radio Free Europe hoorden dat de staat van beleg was afgekondigd. Verder wisten we niets. Pas een paar dagen later hoorden we meer, via een vriend in Amerika. De tanks zouden door de straten rijden, er was een avondklok ingevoerd, duizenden mensen waren gearresteerd. Zelf was ik zeer actief Solidarność-lid. Wat moesten we doen?
Na een paar dagen lukte het een telegram te sturen naar familie. We kregen bericht terug: ‘Met ons alles goed, groetjes aan Larry.’ Die groetjes waren voor ons het codewoord, want Larry was mijn vriend in Amerika. ‘Kom niet terug’, betekende het. ‘Hier is geen hoop meer.’
Het lukte niet om asiel aan te vragen in de Verenigde Staten. De enige West-Europese plaats waar we onderweg nog langskwamen, was Rotterdam. Met twee tassen vol zomerkleren meldden we ons op 22 februari 1982 bij de rivierenpolitie. We werden naar een zeemanshuis gebracht, waar nog zestig andere gevluchte Poolse scheepslieden zaten.
Toen ik aankwam in Nederland, was ik ervan overtuigd dat de situatie in Polen nog niet in honderd jaar zou veranderen. Toch vond zeven jaar later de grote omwenteling plaats.
Soms zou ik willen dat ik daaraan meer had bijgedragen, dat ik meer hoop had gehad. Het opschrift op de munt ontroert me nog steeds: ‘Zij zijn gestorven opdat jullie eervol kunnen leven.’”