Het waargebeurde verhaal van Blanka K.
Deze brief ontvingen we van een anonieme inzender.
Het was in de jaren ’90 dat ik met Standa[1] te vinden was op Smíchov bij De Engel[2]. We stonden tegenover elkaar en keken elkaar aan. We waren allebei in de veertig.
“Kom, dan drinken we er op!” zei Standa wat onzeker en pakte bij mijn ellenboog. Ik trok me los en keek hem vertwijfeld en vol onbegrip aan. Ik draaide me langzaam om en liep zelfverzekerd in een rustig tempo weg. En toen begreep Standa, dat dit het einde is en dat hij me voor goed verloren had. En dat terwijl alles zo onschuldig begonnen was…
De eerste kus die stal hij van me op het toneel tijdens een amateur-theateropvoering van de novelle Márinka van Mácha[3]. We waren nog heel jong en ik kan niet ontkennen dat ik er als Márinka knap uitzag. Op dat moment ontdekte Standa waarschijnlijk dat zijn relatie met mij –een oudere vriendin – aan het uitgroeien was naar iets diepers en dat hij reikte naar verboden fruit.
Jaren gingen voorbij en de vriendschap leek niet te veranderen. We hadden dezelfde interesses, we hielden allebei van boeken en theater, en bleven afspreken in de villa die zijn ouders met voorzienende blik op tijd aan de staat hadden geschonken[4]. Zijn eerste verlegen pogingen om dichter bij me te komen, weerde ik van me af, maar Standa leek die ene kus verder te koesteren en in gedachte te houden. Hij bezocht een middelbare school. een beroepsopleiding voor bibliothecarissen, was ambitieus en werd daar één van de beste scholieren. Zijn gevoelens hield hij verder geheim, waarschijnlijk vreesde hij dat ik zou zeggen dat een relatie geen toekomst heeft. Achteraf verdenk ik hem ervan dat hij hoopte dat zijn succesvolle studie in zijn voordeel zou kunnen werken.
Op mijn huwelijk met Tomáš was Standa niet voorbereid, het was in ieder geval een enorme schok voor hem. Tijdens de ceremonie toostte hij schijnheilig op ons met een zure glimlach op zijn gezicht. Toen heeft hij, in het bijzijn van Tomáš, bij zijn felicitatie een tweede kus van me gestolen. In Standa’s ogen was Tomáš een domoor die dat wel verdiende.
We verloren elkaar voor een tijd uit het oog. Standa makte zijn opleiding, ging werken in een bibliotheek en vervolgens kreeg hij een baan als verkoper in één van de grotere boekhandels. Hij was tevreden en het leek dat te blijven. Maar dat veranderde nadat ik hem een kaart stuurde uit München, waar we met Tomáš in de jaren ’70 onverwacht naartoe waren geëmigreerd onder de druk van de gebeurtenissen toen[5]. Mijn bericht was niet meer dan een vakantiegroet, iets als ‘Het is mooi hier, het gaat ons goed’. Standa las echter tussen de regels door iets anders: ‘Ik ben ongelukkig hier, ik heb je nodig…’
Hij had niet lang nodig om een beslissing te nemen – hij kwam me redden. Bij zijn paspoortaanvraag heeft hij waarschijnlijk beloofd terug te komen en de instanties te informeren over zijn reis. Een domme formaliteit, dacht hij zoals zo velen voor hem, die ook niet van plan waren geweest terug te komen en vervolgens in de problemen kwamen. Waarom zou hij het ook niet beloven, er volgt toch geen terugkeer!
De ontmoeting in München was warm en vriendelijk en ik had het gevoel, dat Standa’s jongensdromen weer tot leven waren gewekt. Om hem te verwelkomen heb ik hem voor de derde keer gekust, en dat was een fout, want het was voor hem het doorslaggevende signaal van mij genegenheid voor hem. Ik leek een gemakkelijke prooi en Standa wenste Tomáš ook zeker toe om mij te verliezen. Waarschijnlijk vond hij Tomáš te platvloers en te zakelijk is en niet in staat om mijn romantische ziel een gelukkig thuis te bieden. Hij dacht dat ik in Duitsland ongelukkig ben. Daar had hij niet helemaal ongelijk in, ik leed aan eenzaamheid en heimwee.
Standa had een uitreisvergunning voor tien dagen, maar al snel bekende hij ons dat hij aan het overwegen is om in München te blijven. We probeerden hem niet over te halen, maar ook niet ontraadden het hem ook niet. We probeerden realistisch te schetsen wat het zou betekenen en wat er te wachten zou staan: hij zou een baan moeten zien te vinden en daar zijn bekwaamheid laten zien, zich aanpassen aan het werktempo en laten zien dat hij niet verwend was door het socialisme.
Vooral mij man drukte Standa op het hart om niet overhaast te beslissen. Toen de tiende dag naderde, en daarmee de dag van zijn vertrek, nam Tomáš Standa mee naar onze arts, een landgenoot, die voor hem een doktersverklaring schreef van plotseling ziek te zijn geworden.
Vanaf het moment dat Standa had besloten te blijven, zijn ik en Tomáš hem enthousiast aan vrinden gaan voorstellen. We gingen mee naar instanties, hielpen hem documenten bij de vreemdelingenpolitie te regelen en een asiel aan te vragen. We vonden een woning voor hem en boden hulp in woorden en daden. Zo gingen er een paar maanden voorbij. Standa probeerde mij in die tijd aan zijn kan te krijgen, maar ik hield hem van me af, en zo begreep hij eindelijk dat ik niet voor hem zou kiezen. Vol van bitterheid en onrechtvaardigheidsgevoel schreef hij een korte afscheidsbrief en stapte op de eerstvolgende trein naar Praag. Hij wist dat hij heel wat uit te leggen zou hebben eenmaal terug, maar de kermis waarin hij belandde met oneindige verhoren en vraaggesprekken, die had hij waarschijnlijk niet verwacht.
Jaren vlogen voorbij en in ’89 kwam er eindelijk beweging in het Oostblok. Tomáš en ik verwelkomden deze gebeurtenissen, net als alle landgenoten die ook naar het westen waren gegaan en wachtten op het moment om – misschien wel definitief – naar huis te kunnen gaan.
Hoe beleefde Standa aan de andere kant van het gordijn de veranderingen? Daar kwam ik pas na mijn terugkeer achter. Hij had een tijdje getwijfeld welke kant hij tijdens de revolutie moest kiezen en wat de gevolgen van die keuze zouden zijn. Als het aan hem had gelegen was alles bij het oude gebleven. Zijn reisje over de grens was al lang vergeten en had geen negatieve gevolgen voor hem gehad, integendeel! Hij had carrière gemaakt en was het hoofd geworden van een grote boekhandel! Als hij ooit nog aan mij heeft gedacht, dan heeft hij die herinnering gelijk ver weggestopt. En als hij per ongeluk toch nog aan me terug dacht, kwamen alleen nog gevoelens van onrecht, boosheid en bitterheid naar boven.
Eindelijk was het zo ver, na de Fluwelen Revolutie, gingen de veranderingen snel. En eindelijk was het dan zover, het regime viel. Voor mij en Tomáš betekende dat maar één ding: geen tijd te verliezen, snel een visum regelen – en naar huis!
Al voor de plaats Železná Ruda verdween het zware mistgordijn en kwam de zon tevoorschijn. Een dun sneeuwlaagje fonkelde. Ik vatte het op als iets dat was voorbestemd – als een belofte. Als hoop. De grensformaliteiten in Rozvadov verliepen probleemloos. Zelfs de grensstrook had de sfeer van thuis. De bossen en bosjes. De lieflijke Tsjechische plaatsnamen. Aan de rand van een bos kon je de damp uit de neus van een hinde zien komen. “Dit is het beloofde land, overvloeiend met honing en wild!” citeerde ik het gedicht dromerig met tranen in mijn ogen.
We reden door het Boheemse platte land. Het eerste wegkapelletje. Kaal, niet eens een bloemetje. Het eerste kerkje met het pleisterwerk helemaal vernield. Het enige voertuig dat we passeerden, was een paardenkar. De zijkanten van de weg lag een zwarte laag vuil. En hoe dichter we bij Pilsen kwamen, hoe erger het werd. Zwarte wolken, vieze busraampjes met een smalle doorkijk voor de chauffeur. Na een paar honderd kilometer gereden te hebben, hadden we alsnog ver weg het schoonste voertuig in de omgeving. De mensen in de rijen voor de groentewinkels wachtten op verschrompelde karikaturen van wortels en aardappels onder een laag vuil, groente van de afgelopen herfstoogst. We reden door de Praagse woonwijken en zagen de eerste studenten met de tricolore… En weer rook – zwaar en verstikkend. In Praag gold een smogalarm. We konden beter geen melk en water drinken hier, we zouden er niet meer aan gewend zijn… We wuifden dit advies weg, we zijn immers thuis!
Eindelijk Praag! Wit bedekt onder een laagje sneeuw, niet vervuild door leugens en onrechtvaardigheden. De stad was vrij, goudkleurig en met honderd torens. We luisterden naar de melodie van de taal. We renden door de stad konden geen genoegn krijgen van de mozaïek van straten, trams, huizen en wegen…
De reden voor onze toenmalige emigratie naar Duitsland was een aangifte tegen Tomáš geweest. Nu wilde hij achter de waarheid komen en in de archieven van de Veiligheidsdienst kijken. Wat we in Cibulka’s lijsten van medewerkers van de Veiligheidsdienst vonden, was een verrassing voor Tomáš, maar vooral voor mij. Het leek wel een verschrikkelijke nachtmerrie en de letters dansten voor mijn ogen: Stanislav Vébr, agent, schuilnaam Reus. Een hoop mensen zijn onterecht in de lijsten terecht gekomen, omdat ze hadden geweigerd mee te werken of omdat ze onder druk wel hadden getekend, maar verder geen informatie hadden verstrekt. En dan was er ook nog een groot deel van de oude akten dat was verwijderd. Wat moest ik hiermee? Ik geloof het niet voor ik het van Standa zelf hoor.
We ontmoetten elkaar, maar waren vol wantrouwen. We stonden tegenover elkaar op Smíchov bij De Engel en keken elkaar ongelovig en afwachtend aan.
“Waarom protesteer je niet, waarom verdedig je je niet?” drong ik aan, de tranen stonden bijna in mijn ogen. Standa zweeg lang en glimlachte onzeker.
“Kom, we drinken er op!” zei hij hol en pakte me bij de ellenboog.
Moest dat een verontschuldiging voorstellen? Of een bekentenis? Ik trok me los.