We waren zo’n beetje de eerste uit ons land die naar Nederland gingen. Het was toen niet gemakkelijk voor Bulgaren, weet ik nog. De eerste zes jaar mochten we ook niet blijven, want mijn ouders kregen geen werkvergunning. En dus ook geen huis, want daar had je vast werk voor nodig. Om de paar maanden woonden we in Hilversum en in Sofia. Ik moest steeds naar een nieuwe school, dat was niet prettig.
Op mijn achttiende kon mijn vader zijn bedrijf hier vestigen. Toen ging het snel: we kregen een huis in Hilversum. Al vrij snel zette ik ook mijn eigen bouwbedrijf op.
Ik werk bijna nooit met Bulgaren. Ze kunnen alles, zeggen ze altijd. Maar ze zijn niet zo goed als Nederlandse werklui. Ze zijn wel goedkoop, dus heel soms huur ik er eentje in om te helpen met slopen. Maar voor schilderen en stuken zijn ze gewoon niet goed genoeg.
De mentaliteit is ook anders, ze werken niet zo hard. Dat komt door het communisme. Zo’n instelling van: hoe hard je ook werkt, je krijgt toch wel hetzelfde betaald.
Mijn ouders zijn nu met pensioen in Bulgarije. Dat kan daar heel goed: er is veel rust en mooie natuur. En het is een warmer klimaat. Zelf ga ik nooit helemaal terug naar Bulgarije, ook niet met pensioen. Ik voel me hier perfect.”