“In Nederland betekende dit voorwerp niets meer – gewoon een elektrisch componentje. Maar in Polen was het een symbool van onze weerstand. We speldden het op als broche, als teken dat we ons verzetten tegen het systeem. Ik had een hele doos: voor iedere jurk een andere kleur.
Laat ik vooropstellen: ik was geen held, en zo wil ik onder geen beding overkomen. Ik was getrouwd met de broer van één van de beroemdste dissidenten van Polen. Mijn zwager heeft KOR opgericht, het Comité ter Verdediging van Arbeiders. Later is daaruit de vakbond Solidarność voortgekomen. Met zijn ondergrondse uitgeverij publiceerde hij verboden boeken en brochures over burgerrechten.
Mijn man hielp hem door papier en inkt te smokkelen, en het drukwerk te verspreiden. Toen Solidarność werd opgericht, ging mijn man daar werken. Tijdens de staat van beleg werd hij gearresteerd. De autoriteiten hebben ons toen voorgesteld te emigreren. ‘Absoluut niet’, zei ik. Polen was óns land. Ons zouden ze niet wegkrijgen.
Het kleine weerstandje was een statement – maar wel subtiel. Sommige mensen droegen hem openlijk, maar je kon hem ook snel onder je kraag verstoppen. Het was gevaarlijk als de verkeerde persoon hem zag. Het kon je bijvoorbeeld je baan kosten.
Uiteindelijk besloten mijn man en ik toch Polen te verlaten. We hadden drie kleine kinderen, de winkels waren leeg. Met zijn beruchte achternaam kon mijn man geen baan meer vinden. Bovendien werden we steeds vaker gecontroleerd, zo waren er de onaangekondigde ‘bezoekjes’ van een buurman die politieagent was.
Ik deed het voor mijn kinderen. Ze mochten niet opgroeien in een land van leugens, angst en achterdocht. Ik wilde dat het eerlijke, rechtvaardige mensen zouden worden, maar juist dat soort mensen kon het hoofd in Polen niet boven water houden. Mijn man ging alvast naar Nederland om werk te zoeken. Ik zou later komen met de kinderen. Ik huilde zeven maanden, toen vertrok ik. Het voelde alsof mijn weerstand gebroken was.”