Eerbetoon aan de helden van de revolutie

“Ik schaamde me dat ik er zo weinig vanaf wist”

Verdieping

De Roemeense fotograaf Estera Knaap-Giurgi (1970) verhuisde na de val van dictator Ceaușescu naar Nederland. Zelden dacht ze nog aan de gewelddadige revolutie van 1989. Tot ze - bijna dertig jaar later - meeloopt tijdens een vreedzame demonstratie in Den Haag en zich plots afvraagt hoe de Roemenen zich destijds eigenlijk gevoeld hadden, toen ze met gevaar voor eigen leven streden voor de vrijheid. Met haar camera vertrekt ze naar haar vaderland om de slachtoffers van de revolutie op te zoeken. Het leidde tot het fotoboek Timisoara, december 1989.

5 minuten Door Estera Knaap-Giurgi en Emmie Kollau

Estera Knaap-Giurgi was negentien – ‘en nog een kind’ toen ze live op de tv van de buren getuige was van de executie van het dictatorsechtpaar Ceaușescu. Ze woonde in het piepkleine dorp Poienile Izei, vlakbij de Oekraïense grens. De inwoners hadden de gewelddadige revolutie die voorafging aan de executie gevolgd vanaf een veilige afstand, bijeengepakt voor de paar televisies die het dorp rijk was. Een vreemd gevoel van medelijden overkwam Knaap, toen ze de Ceaușescu’s voor het vuurpeloton ineen zag zakken, maar de opluchting overheerste: de dictator was voor eens en altijd uit de weg geruimd.

Een nieuw tijdperk brak aan voor Roemenië en Knaap ontmoette al vrij snel een jongen uit Nederland. Hij hielp mee bij de hulptransporten die na de revolutie op gang kwamen en ze werden verliefd. Ze volgde hem naar Nederland en de revolutie zakte weg in haar geheugen. Bellen met Roemenië was nog lastig in die tijd, het krijgen van een visum om naar Nederland te reizen ook. Over meehelpen aan de opbouw van haar land dacht ze al helemaal niet na. Knaap: “Weet je, mijn generatie groeide op met slogans als ‘werken, niet denken!’. We schreeuwden het tijdens marsen samen met de fabrieksarbeiders. Ik had geen enkel besef van wat een democratie was, of een politieke partij, laat staan dat ik wist wat een meerpartijensysteem inhield."

Begin 2017 loopt Knaap mee in een demonstratie in Den Haag. Door sociale media is Roemenië een heel stuk dichterbij gekomen. In het land gaan in januari en februari honderdduizenden mensen de straat op om te demonstreren tegen een decreet dat corruptie de facto legaal zou maken. Het zijn de grootste protesten sinds de revolutie. In Den Haag wordt een solidariteitsactie georganiseerd en Knaap doet mee. Ze werkt inmiddels bij een vastgoedontwikkelbedrijf en studeert bijna af aan de Fotoacademie (‘een uit de hand gelopen hobby’). Knaap: "Tijdens die demonstratie werden we beschermd door politieagenten. Die sloten bijvoorbeeld de wegen voor ons af. Gratis! Dat klinkt voor Nederlanders misschien als de normaalste zaak van de wereld, maar voor mij is dat nog steeds iets bijzonders. Ze hadden ook kunnen zeggen ‘hoepel maar op naar je eigen land’.”

Een diepgeworteld wantrouwen jegens uniforms heeft Knaap nooit helemaal kunnen afschudden. Als jong meisje zag ze hoe de Securitate, de geheime dienst onder Ceaușescu hun huis doorzocht. Haar vader kopieerde illegaal christelijke teksten op een verboden typemachine. Hij moest zich melden bij de Securitate en hoewel hij niet lang vastgehouden werd, weet ze nog goed hoe ze dacht dat ze  hem misschien nooit meer terug zou zien.

Het is tijdens de demonstratie in Den Haag dat het verleden opeens bovenkomt. Hoe hadden die mensen die meevochten tijdens de revolutie zich eigenlijk gevoeld? Zij werden niet beschermd door de politie en het leger, maar er werd op ze geschoten. Er vielen alleen in Timișoara, waar de revolutie als eerste uitbrak al meer dan 100 doden. Knaap: “Ik schaamde me dat ik er zo weinig van af wist.” Ze besluit met haar camera naar Timișoara te gaan om slachtoffers en nabestaanden te spreken en te portretteren. “Soms liep ik na een gesprek de hele middag huilend door de stad. Als ik er nu over praat, krijg ik weer tranen in mijn ogen.”

De foto’s en verhalen die ze maakte zijn nu gebundeld in ‘Timișoara, december 1989’. Het liefst zou ze het ook in Roemenië uitgeven, maar het is juist daar een lastig te verkopen verhaal: “Na de revolutie was het vrij eenvoudig een certificaat van deelname aan de revolutie te krijgen. Twee getuigen die zeiden dat je erbij was, gaven al recht op een vergoeding. Veel Roemenen vinden daardoor de verhalen van de slachtoffers van de revolutie ongeloofwaardig.”

 

 

“Ana en Ion Belici wonen in Jebel, een dorp vlakbij Timișoara. Op 17 december 1989 sluit hun zoon Radian van dan 23 zich samen met zijn vrouw en dochtertje aan bij de demonstranten in Timișoara. De sfeer is dreigend. Radian stuurt zijn vrouw met hun dochter naar huis, belooft hen snel achterna te komen. Maar thuis komt hij niet meer. Hij wordt dodelijk getroffen door een kogel, zijn lichaam wordt naar het mortuarium van het streekziekenhuis gebracht. Zijn ouders en vrouw mogen niet bij hem; het door militairen bewaakte ziekenhuis is hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Pas op 22 december mogen ze naar binnen. Radians lichaam is dan al uit het mortuarium gestolen, naar Boekarest gebracht, en gecremeerd - net als dat van 42 anderen.

Mevrouw Belici huilt als ze vertelt hoe ze – toen ze de plek van de rioolbuis voor het eerst bezocht – een handjevol aarde meeneemt in de hoop dat het asresten van haar zoon bevat. Na de revolutie gaat ze dagelijks naar Piata 700 in Timișoara, de plek waar haar zoon werd doodgeschoten. Nu lukt dat vanwege haar leeftijd en slechte gezondheid niet meer. Toch gaat ze nog minstens een keer per week.

 

 

“Ioana Barbat is net 12 als ze op 17 december samen met haar vader en moeder naar het centrum van Timisoara gaat. Haar moeder wil met eigen ogen zien wat er gaande is in de stad. Ze zijn amper aangekomen in het centrum wanneer een militair met een mitrailleur op hen begint te schieten. Haar moeder wordt in het hoofd geraakt en is op slag dood. Haar vader raakt zwaargewond. Zelf loopt Ioana, als door een wonder, alleen een klein wondje op.

Haar vader wordt in het streekziekenhuis verzorgd, het lichaam van haar moeder blijkt de volgende dag verdwenen uit het mortuarium. Degenen die verantwoordelijk zijn voor haar dood, zijn nooit veroordeeld.”

 

 

“Wat er precies met de broer van Ericha Wittman in december 1989 is gebeurd, bleef lang onduidelijk. Petru was alleen de straat op gegaan en niemand heeft alarm geslagen toen hij op de trappen van de Orthodoxe Kathedraal werd doodgeschoten. Van zijn lichaam ontbrak de volgende dag elke spoor. Herhaaldelijke verzoeken van zijn familieleden bij de autoriteiten werden steevast beantwoord met: “Hij is waarschijnlijk het land ontvlucht.” Pas tweeëneenhalf jaar later, op 15 mei 1992, ontvangt zijn familie het officiële overlijdenscertificaat.”

Fotografie door Estera Knaap. De foto is onderdeel van de serie 'Timișoara December 1989' dat ook als boek verschenen is.

Share this