De strijd van Ceauşescu’s kinderen

Twee generaties, één verhaal

De beelden van uitgemergelde kinderen als beesten opgesloten in Ceauşescu’s weeshuizen, schokten in 1990 de hele wereld. Er is een hoop veranderd; Roemenië wordt zelfs een ‘voorbeeldland’ genoemd. Maar Vișinel Balan (30) en Daniel Rucareanu (40), beiden opgegroeid in één van Ceauşescu’s huizen, strijden bijna dertig jaar na de val van de Roemeense dictator nog steeds voor een betere opvang voor kinderen. De één door de hedendaagse schandalen aan te kaarten, de ander door zijn blik op het verleden te richten.

10 minuten Door Catrien Spijkerman | Fotografie Emmie Kollau

Halverwege het gesprek, midden in een andere zin, kan hij het niet langer voor zich houden: “Dit is mijn eerste dag als vader!” Vișinel Balan, geboren in 1987, heeft gisteravond een zoon gekregen. Toch zit hij hier – op een zaterdag krap twaalf uur nadat hij zijn zoon voor het eerst in de ogen keek – in een benauwd kamertje met systeemplafond op een afgelegen industrieterrein in Boekarest. De snikhete kleine ruimte is het kantoor van zijn stichting Desenăm Viitorul Tău, Teken je Eigen Toekomst, die opkomt voor weeskinderen.

“Koud”, antwoordt hij op de vraag hoe het voelt als vader. “Ik doe mijn best om me niet te laten beïnvloeden. Ik ben bang me al te zeer te hechten aan personen.” Met een bijna triomfantelijke blik, als om te bewijzen dat hij zijn gesprekspartner te snel af is, voegt hij toe: “En ja, dat heeft uiteraard te maken met mijn verleden.” Dan, serieus: “Maar toen ik hem gisteravond voor het eerst zag – in een kamer vol baby’s, hij de enige die stil was – moest ik ineens huilen.” Het voelt vooral raar, zegt hij. “Ik weet niet wat moederliefde is – ook niet wat vaderliefde is, trouwens. Ik moest denken aan Adam en Eva. Zij kregen een kind, maar ze wisten niet wat ze ermee moesten, niemand had het ooit voorgedaan. Toch ontdekten ze samen de liefde. Zoiets moet het zijn.”

“Dit is mijn eerste dag als vader. Ik ben bang me al te zeer te hechten aan personen.”

Vișinel Balan was één van de naar schatting 100.000 kinderen die rond 1989 opgroeiden in een ‘wees’huis. Nicolae Ceauşescu was nog maar net aangetreden als leider van de Communistische Partij in Roemenië, toen hij een decreet afkondigde dat moest zorgen voor groei van de bevolking. Abortus werd verboden voor vrouwen onder 45, ouders zonder kinderen kregen boetes, de trouwleeftijd werd verlaagd van 18 naar 15 jaar en de verkoop en productie van voorbehoedsmiddelen werd verboden. Ceauşescu hoopte zo een grote communistische natie én groot leger op te bouwen. Een kind ter wereld brengen, was als een cadeau aan het land.

Ceauşescu’s kinderen

De moeder van Vișinel Balan zette er maar liefst veertien op de wereld. Ceauşescu’s decreet zorgde al snel voor een bevolkingsoverschot. Tegelijkertijd zorgde zijn economische beleid voor lege winkels en een tekort aan alles. Veel gezinnen waren te arm om voor hun kinderen te zorgen; hun ‘overschot’ kwam terecht in de enorme staatsweeshuizen. Ook Balan werd twee maanden na zijn geboorte afgeleverd bij zo’n weeshuis.

Daniel Rucareanu (40) liep op zijn zesde weg van huis, omdat zijn stiefvader hem onophoudelijk mishandelde, vertelt hij aan een achteraftafeltje in een binnentuin van een café in Boekarest. Als kleine jongen leefde hij een tijd op straat – ‘dat was hard, maar veel beter dan thuis’ – totdat hij in september 1985, hij was acht jaar, via de jeugdbescherming in een weeshuis terecht kwam in Ploiești. Anderhalf jaar later werd hij overgebracht naar een ander weeshuis in Bușteni. Er woonden daar nog 400 andere kinderen.

De eerste dag leerde hij een belangrijke les, vertelt hij. “Ik was overweldigd door het lawaai van het enorme aantal dicht op elkaar gepakte kinderen, en door de indringende geur. Een mengeling van vieze kleren en urine. Die eerste dag werd ik in elkaar geslagen door een jongen. Hij was groter, dus hij sloeg mij. De kinderen sloegen, omdat ze zelf ook door andere kinderen werden geslagen. Die dag leerde ik wat het leven in een weeshuis betekent: je hebt geen bescherming, iedereen kan je pijn doen.” Hij kan zich vijf sterfgevallen herinneren. “Een jongetje die mondharmonica kon spelen. Hij viel uit een raam. Een ander klein jongetje verdronk in de Zwarte Zee, toen we daar eens tijdens de zomer waren. Zo waren er meer.”

Toen in 1989 het IJzeren Gordijn werd ontmanteld, en Nicolae Ceauşescu op Eerste Kerstdag 1989 werd geëxecuteerd, wist de wereld nog weinig van wat zich al die jaren had afgespeeld in het geïsoleerde Roemenië. In 1990 werden ‘Ceauşescu’s kinderen’ wereldnieuws. Vol afgrijzen toonden de westerse media de beelden van naakte, uitgemergelde kinderen die als beesten bij elkaar zaten opgesloten in gevangenisachtige instituten. Massaal meldden zich Amerikanen en West-Europeanen als adoptieouders, en vele stichtingen trokken naar Roemenië om hulp te bieden. Roemenië werd onder druk gezet door het buitenland: het land moest voor haar kinderen gaan zorgen.

Voorbeeldland

Tot diep in de jaren ’90 veranderde er weinig. “Ik had geen idee waar ik aan begon”, vertelt Andy Guth. Hij werd als jonge Roemeense kinderarts met nauwelijks ervaring in 1990 prompt benoemd tot directeur van een groot weeshuis voor kinderen tot drie jaar. “De leidinggevenden waren allemaal vertrokken, iedereen was bang voor wat er na de revolutie zou gebeuren. Ik was nooit lid geweest van de Communistische Partij, en kende nog niemand in de regio: ik was de ideale kandidaat.” 

“Je zou kunnen zeggen dat niet alleen de kinderen, maar ook de medewerkers waren geïnstitutionaliseerd” vertelt Guth verder. Er woonden 400 baby’s en peuters in het tehuis, ze hadden nauwelijks speelgoed of speelruimte, en zaten vaak met z’n twintigen op één kamer, herinnert hij zich. “De medewerkers behandelden de kinderen als objecten. Op enkele uitzonderingen na, toonden ze geen enkele empathie of compassie. Ze besteedden opvallend veel tijd aan koffie drinken en sigaretten roken.” Het personeel was weliswaar medisch geschoold, maar sociale hulpverleners of pedagogen ontbraken - dergelijke studies bestonden in Roemenië net als in veel andere Oostbloklanden in de jaren zeventig niet.

Hulporganisaties en ngo’s probeerden gedurende de jaren ’90 uit alle macht verbeteringen door te voeren, wat tot verbeterprojecten leidde, maar pas toen de Europese Unie begin 2000 druk begon uit te oefenen gebeurde er echt iets. De EU waarschuwde: als Roemenië niet snel vooruitgang zou boeken, kon het land het lidmaatschap op de buik schrijven. Het dreigement werkte. In allerijl werd met stichtingen en experts uit het buitenland gewerkt aan nieuwe wetten. De Roemeense regering deed een ambitieuze belofte: in 2020 zijn alle grote kinderhuizen gesloten. Later werd het jaartal bijgesteld naar 2022.

De cijfers zijn indrukwekkend: woonden in 2000 nog zo’n 100.000 kinderen in grote weeshuizen, in juni 2017 was dit aantal volgens cijfers van de Nationale Autoriteit voor Kinderbescherming gedaald tot ruim 3.000. Daarnaast groeien bijna 60 duizend kinderen op in alternatieve zorg zoals in gezinnen van familielieden, pleeggezinnen of kleinschalige woongroepen. Door de snelle verbeteringen en de grootse ambities werd Roemenië hét voorbeeld voor andere landen, voornamelijk ex-Sovjetstaten, waar de jeugdzorg ook abominabel was.

Smetteloze gangen en strak opgemaakte bedden

In een kale huiskamer wordt Leo omringd door maar liefst drie vrouwen, al hun aandacht gaat naar hem. De jongen – 18 jaar, al doet zijn uiterlijk veel jonger vermoeden – doet een oefening met een Lego-autootje. De vrouwen klappen hard. ‘Bravo! Bravo!’ Leo heeft autisme, is verstandelijk gehandicapt en heeft gedragsproblemen, vertelt Cătălina Tabarcea. Ze is de manager van twee kleinschalige groepswoningen in Boekarest. De voorziening is gloednieuw: smetteloze gangen, kamers met strak opgemaakte bedden, de meeste demonstratief voorzien van één knuffel in het midden. Kaal maar netjes, met papieren sterren op het plafond. Vier jaar geleden woonden hier nog 110 kinderen, nu wonen er acht tot twaalf kinderen per appartement.

Uit het niets begint een jongen – een man al bijna – geruisloos te huilen. Pedagogisch medewerker Cristina Haivas slaat een arm om hem heen, hij verbergt zijn gezicht in haar borst. “Ramon is eigenlijk altijd angstig en onrustig”, legt ze uit. “Hij is als baby opgegroeid in een instituut. Natuurlijk, hier heeft hij meer ruimte en zijn er meer mensen om hem te helpen, maar de jaren die bepalend waren voor zijn ontwikkeling, zijn al voorbij.” De jongen blijft het hele gesprek haar hand vasthouden.

In zijn snikhete kantoortje lacht Vișinel Balan schamper. “Je krijgt natuurlijk alleen de voorzieningen te zien die de regering graag wil tonen. Roemenië het rolmodel voor andere landen? Laat me niet lachen. Nog steeds worden kinderen fysiek en seksueel misbruikt in het systeem, nog steeds gaan gehandicapte kinderen er dood.” Twee jaar geleden bleek uit onderzoek van de Roemeense ngo Center for Juridical Resources (CJR) dat tussen 2010 en 2014 zo’n 4.500 gehandicapten – kinderen en volwassen – in instellingen waren gestorven. De zaak van Valentin Câmpeanu, een 18-jarig gehandicapte wees die overleed in een instelling werd berucht. In 2014 , oordeelde het Europese Hof dat de Roemeense staat aansprakelijk was voor zijn overlijden wegens gebrek aan passende medische zorg, passende huisvesting en voldoende eten. De Verenigde Naties uitten in 2015 hun zorgen over de inhumane condities waarin gehandicapte kinderen in Roemenië worden opgevangen. Ze noemden verwaarlozing, ondervoeding, gebrek aan medische en psychologische behandeling – met de dood als gevolg. Ook over opvang voor gezonde kinderen komen geregeld schandalen aan het licht van fysieke of seksuele mishandeling, maar grootschalig onderzoek hiernaar ontbreekt. Volgens de Nationale Autoriteit hebben zich in 2014, 2015 en 2016 in totaal 203 gevallen van misbruik voorgedaan, zoals fysiek of seksueel misbruik, of verwaarlozing.

Sinds Roemenië is toegetreden tot de EU, staan de hervormingen op een lager pitje. Om de boel op te schudden, is Balan een ‘strijd tegen het systeem’ begonnen waarin hij voortdurend individuele gevallen van misbruik en verwaarlozing onder de aandacht brengt. Balan is inmiddels bij veel instellingen ‘persona non grata’ – ze laten hem simpelweg niet meer binnen. Nu probeert hij het via de politiek, als adviseur van een parlementariër. In een zoveelste poging vaart te zetten achter de deïnstitutionalisering, zoals het sluiten van de grote weeshuizen in goed hulpverlenersjargon wordt genoemd, bood hij onlangs een petitie aan bij het Ministerie van Justitie.

Excuses van de overheid

Aan het tafeltje in de café-binnentuin met vrolijk gekleurde lampjes, schudt Daniel Rucareanu mismoedig zijn hoofd. Hij heeft weinig vertrouwen in de Roemeense hervormingen. Maar waar Balan probeert de situatie voor hedendaagse ‘systeemkinderen’ te verbeteren, richt Rucareanu zijn blik op het verleden. Met zijn ngo wil hij voor elkaar krijgen dat er een groot parlementair onderzoek komt naar de misstanden in de weeshuizen van Ceauşescu van de jaren ’60 tot begin jaren ‘90. “Én excuses van de overheid voor al het geweld en de ellende die de staat met haar opvangsysteem heeft veroorzaakt.” Hij doet procedurele aanvragen bij lokale overheden om de archieven van de instellingen te mogen bekijken, schrijft artikelen en lobbyt bij politici.

Rucareanu kan het verleden niet loslaten. Toen hij op zijn veertiende het weeshuis verliet waar hij jarenlang had gewoond, voelde het alsof hij ‘was afgeleerd hoe je mens moet zijn’, vertelt hij. “Ik was mijn vaardigheid verloren om met andere mensen te praten. Ik had problemen om rechtop te staan.” Heel even kijkt hij op van het tafelblad waartegen hij tot nu toe heeft gepraat, bijna meteen slaat hij zijn ogen weer neer. Het is de enige keer dat hij flauwtjes glimlacht: “Mensen in de ogen kijken durf ik nog steeds niet.”

“Ik was afgeleerd hoe je mens moet zijn. Ik had problemen om rechtop te staan.”

Daniel Rucareanu is met zijn universitaire opleiding – net als Vișinel Balan – een uitzondering. De meeste systeemkinderen komen niet goed terecht. De kans dat ze later werkloos, dakloos, depressief, crimineel of slachtoffer van mensenhandel worden is bij hen veel groter dan bij ‘normale’ kinderen.

Federeii heet Rucareanu’s ngo niet voor niks: het betekent zoiets als een plek vol vuilnis. En het vuilnis moet worden opgeruimd, meent hij. “Ik heb de laatste jaren veel gelezen over de Holocaust. Ik ben onder de indruk van de manier waarop de joden omgaan met het verleden. Hun lijden is tot in het kleinste detail beschreven. Zij beseffen dat het verleden – hoe vreselijk ook – het waard is om te onderzoeken en te herinneren, het maakt immers deel uit van wie zij zijn. In mijn land, daarentegen, is geen respect voor het lijden van de gewone man.”

Veranderende aanpak

Met kordate stappen leidt een kleine vrouw rond in een bedompt gebouwtje waar het vagelijk ruikt naar vocht en jongenszweet. De slaapkamers zijn gezellig rommelig met ingelijste foto’s aan de muur, de gangen smal en vol uitpuilende klerenkasten. Er wonen hier 26 kinderen tussen 13 en 17 jaar, ze hangen voor de televisie, doen huiswerk, of allebei tegelijk. Het is de bedoeling dat dit ook een kleinschalige woonvoorziening wordt, vertelt de directrice die liever anoniem wil blijven. Toen ze twee jaar geleden aantrad, woonden er 32 kinderen, een paar jaar eerder waren het er nog 45. Wie een blik werpt op alle stapelbedden in de slaapkamers, vraagt zich af waar die extra bedden gestaan moeten hebben.

“We kunnen het er beter niet over hebben”

Over een jaar of misschien twee gaat deze locatie dicht, vertelt de directrice. De kinderen en begeleiders gaan dan in een appartement wonen, waar precies is nog onduidelijk. “We proberen de kinderen voor te bereiden op een zelfstandig leven. We leren ze opruimen, hun eigen ondergoed wassen. We leren ze discipline. Twee jaar geleden was daar nog totaal geen aandacht voor: de begeleiders deden alles.” In de twee jaar dat ze er werkt, zijn zeven medewerkers opgestapt. “Het heeft vast ook met mij persoonlijk te maken”, zegt ze aarzelend. “Ik tolereer niet dat iemand tegen de kinderen schreeuwt of ze slaat.” Gebeurde dat dan? Ze aarzelt, kijkt weg. “In twee gevallen, ja. We kunnen het er beter niet over hebben.”

Tegen het vergeten

Daniel Rucareanu pleit voor een grootschalig onderzoek, én excuses. “Want hoe kunnen we in godsnaam het systeem van kinderzorg verbeteren, als we niet bereid zijn te onderzoeken wat er in het verleden misging?” Met nadruk op ieder woord: “We moeten eerst de vuilnis opruimen.”

“De kinderen in de weeshuizen waren kinderen van niemand. Je kon er alles meedoen wat je wilde.” Toen de jongetjes in zijn tehuis stierven, was er niemand die huilde. “Ik ook niet. Ik was alleen maar bang. Want als het hen kon overkomen, dan mij ook. En ik wist: als ik zou sterven, zou ook niemand huilen. Niemand herinnert zich dat je er ooit was. Maar ik ben ze niet vergeten.”

 
Fotografie Emmie Kollau

Share this